donderdag, mei 9, 2024
Kind

Hoogbegaafdheid


Hoogbegaafdheid is een intellectueel vermogen dat aanzienlijk hoger is dan gemiddeld.
Het is een kenmerk van kinderen, op verschillende manieren gedefinieerd, dat verschillen in schoolprogrammering motiveert.
Aangenomen wordt dat het een kenmerk blijft in het volwassen leven, met verschillende gevolgen die de afgelopen eeuw zijn bestudeerd in onderzoeken naar hoogbegaafdheid.
Er is geen algemeen aanvaarde definitie van hoogbegaafdheid voor zowel kinderen als volwassenen. Maar de meeste beslissingen over plaatsing op school en de meeste longitudinale onderzoeken in de loop van individuele levens hebben mensen gevolgd met IQ’s in de top 2,5 procent van de bevolking, dat wil zeggen IQ’s boven de 130.
Definities van hoogbegaafdheid verschillen ook tussen culturen.

De verschillende definities omvatten algemene hoge bekwaamheden of specifieke bekwaamheden.
Volgens sommige definities kan een intellectueel begaafde persoon bijvoorbeeld een opvallend talent voor wiskunde hebben zonder een even sterke taalvaardigheid.
Met name de relatie tussen artistiek vermogen of muzikaal vermogen en het hoge academische vermogen dat gewoonlijk wordt geassocieerd met hoge IQ-scores wordt nog steeds onderzocht.
Waarbij sommige auteurs naar al die vormen van hoogbegaafdheid verwijzen als “hoogbegaafdheid”, terwijl andere auteurs onderscheid maken tussen “hoogbegaafdheid van talent”.
Er is nog steeds veel controverse en veel onderzoek naar het onderwerp hoe prestaties van volwassenen zich ontvouwen door verschillen in eigenschappen in de kindertijd.
En welke educatieve en andere ondersteuning het beste helpt bij de ontwikkeling van hoogbegaafdheid bij volwassenen.

Identificatie

Overzicht

De identificatie ontstond voor het eerst na de ontwikkeling van IQ-testen voor plaatsing op school.
Sindsdien is het een belangrijk thema geworden voor scholen, omdat het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen vaak voor bijzondere uitdagingen zorgt.
In de twintigste eeuw werden hoogbegaafde kinderen vaak geclassificeerd via IQ-testen; er zijn andere identificatieprocedures voorgesteld.
Het ontwikkelen van bruikbare identificatieprocedures voor leerlingen die baat zouden kunnen hebben bij een uitdagender schoolcurriculum is een voortdurend probleem in de schooladministratie.

Vanwege de sleutelrol die onderwijsprogramma’s voor hoogbegaafden op scholen spelen bij het identificeren van hoogbegaafden, zowel kinderen als volwassenen, is het de moeite waard om te onderzoeken hoe scholen de term ‘hoogbegaafd’ definiëren.

Identificatie methoden

In de psychologie is identificatie van hoogbegaafdheid meestal gebaseerd op IQ-scores.
De drempel van IQ = 130 wordt bepaald door statistische zeldzaamheid.
Volgens afspraak wordt 5% van de scores die meer dan twee standaarddeviaties van het gemiddelde vallen (of beter gezegd 1,96) als atypisch beschouwd.
In het geval van intelligentie zijn deze 5% verdeeld over beide zijden van het scorebereik.
En omvatten de 2,5% die meer dan twee standaarddeviaties onder het gemiddelde scoort en de 2,5% die meer dan twee standaarddeviaties boven het gemiddelde scoort.
Omdat het gemiddelde van IQ 100 is en de standaarddeviatie 15, stelt deze regel de drempel voor verstandelijke beperking op IQ = 70, en de symmetrische drempel voor hoogbegaafdheid op IQ = 130 (afgerond).
Deze willekeurige drempel wordt door de meeste psychologen in de meeste landen gebruikt.

Ontwikkelingstheorie

Hoogbegaafde kinderen kunnen zich asynchroon ontwikkelen: hun geest loopt vaak voor op hun fysieke groei, en specifieke cognitieve en emotionele functies worden vaak anders (of in verschillende mate) ontwikkeld in verschillende stadia van ontwikkeling. Een vaak aangehaald voorbeeld van asynchroniciteit in de vroege cognitieve ontwikkeling is Albert Einstein, die een spraakachterstand had, maar wiens latere vloeiendheid en prestaties deze aanvankelijke vertraging verloochenden. Psycholoog en cognitief wetenschapper Steven Pinker theoretiseerde dat, in plaats van de volwassen prestaties van Einstein (en andere beroemd begaafde laat pratende individuen) te beschouwen als losstaand van of ondanks zijn vroege taalachterstanden, en in plaats van Einsteins taalachterstand zelf te beschouwen als een “stoornis”, kan het zijn dat Einsteins genialiteit en zijn achterstand in spreken ontwikkelingsintrinsiek aan elkaar waren.