Rekentoets in het onderwijs
De rekentoets is een toets binnen het vakgebied Rekenen/Wiskunde die worden becijferd door middel van een referentiekader.
Alle leerlingen werken op school aan hun rekenvaardigheid en verwerven ze kennis over hoe je deze vaardigheden gebruikt in verschillende leergebieden en in het dagelijks leven.
Daarmee kunnen leerlingen succesvol meedoen op school en deelnemen aan de samenleving. Zo bevordert rekenen gelijke kansen voor alle leerlingen.
Doelen van het huidige reken/wiskundeonderwijs
Het reken/wiskundeonderwijs in Nederland heeft tot doel vaardigheden te verwerven om:
- (wiskundige) problemen op te lossen;
- wiskundige of rekenkundige modellen op te stellen en te gebruiken;
- wiskundig te redeneren;
- wiskundige formalismen te hanteren.
Om het bovenstaande mogelijk te maken is het noodzakelijk dat leerlingen:
- basiskennis en –procedures beheersen;
- correct communiceren in, met en over wiskunde;
- gebruik kunnen maken van ict-hulpmiddelen, de (grafische) zakrekenmachine in het bijzonder.
Voor dit bovenstaande is een zeker niveau van reken/wiskundig inzicht noodzakelijk.
De kerndoelen
Wiskundig inzicht en handelen
PO Kerndoel 23 – De leerlingen leren wiskundetaal gebruiken.
PO Kerndoel 24 – De leerlingen leren praktische en formele reken-wiskundige problemen op te lossen en redeneringen helder weer te geven.
PO Kerndoel 25 – De leerlingen leren aanpakken bij het oplossen van reken wiskundeproblemen te onderbouwen en leren oplossingen te beoordelen.
Getallen en bewerkingen
PO Kerndoel 26 – De leerlingen leren structuur en samenhang van aantallen, gehele getallen, kommagetallen, breuken, procenten en verhoudingen op hoofdlijnen te doorzien en er in praktische situaties mee te rekenen.
PO Kerndoel 27 – De leerlingen leren de basisbewerkingen met gehele getallen in elk geval tot 100 snel uit het hoofd uitvoeren, waarbij optellen en aftrekken tot 20 en de tafels van buiten gekend zijn.
PO Kerndoel 28 – De leerlingen leren schattend tellen en rekenen.
PO Kerndoel 29 – De leerlingen leren handig optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.
PO Kerndoel 30 – De leerlingen leren schriftelijk optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen volgens meer of minder verkorte standaardprocedures.
PO Kerndoel 31 – De leerlingen leren de rekenmachine met inzicht te gebruiken.
Meten en meetkunde
PO Kerndoel 32 – De leerlingen leren eenvoudige meetkundige problemen op te lossen.
PO Kerndoel 33 – De leerlingen leren meten en leren te rekenen met eenheden en maten, zoals bij tijd, geld, lengte, omtrek, oppervlakte, inhoud, gewicht, snelheid en temperatuur.
Referentiekader Rekenen
In het Referentiekader Rekenen staan de referentieniveaus die voorschrijven wat leerlingen moeten kennen en kunnen. De referentieniveaus gelden voor het basisonderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs.
Voor rekenen gaat het om vier domeinen:
Getallen
Verhoudingen
Meten & meetkunde
Verbanden
Streefniveaus en fundamentele niveaus
Het Referentiekader Rekenen bestaat uit fundamentele niveaus (F-niveau) en streefniveaus (S-niveaus).
In het primair onderwijs is het streefniveau de basis die de meerderheid van de leerlingen moeten beheersen. Voor leerlingen voor wie een streefniveau te hoog gegrepen is, geldt een fundamenteel niveau.
Wat zijn de leerlijnen?
De leerlijnen beschrijven langs welke leerroute leerlingen bepaalde leerdoelen bereiken.
- van weinig naar veel kennis, bijvoorbeeld eerst optellen en aftrekken en dan vermenigvuldigen en delen;
- van weinig naar veel vaardigheid, bijvoorbeeld eerst basisvaardigheid opdoen, dan problemen oplossen, vervolgens redeneren met kennis en ten slotte redeneren over kennis;
- van begripsvorming via procedure-ontwikkeling naar automatiseren of van procedure-ontwikkeling via automatiseren naar begripsvorming;
- van makkelijk naar moeilijk, bijvoorbeeld eerst rekenen met makkelijke getallen en daarna met moeilijke getallen;
- van informeel naar formeel handelen van leerlingen, bijvoorbeeld dat een leerling eerst bewerkingen doet op eigen inzicht en daarna moet doen met formele standaardprocedures;
- van concreet naar abstract, bijvoorbeeld dat leerlingen eerst denken in aantallen en hoeveelheden en daarna moeten denken in getallen die niks voorstellen.